Het is een grijze dag, die 31ste mei 1935. De zon laat zich niet zien. Boven de zee hangt een grauwsluier. Turend naar de horizon valt het onderscheid tussen water en lucht nauwelijks op. Enkele loggers zijn wel te zien, op weg naar de haven met de haringvangst. Aan land op Scheveningen is er volop bedrijvigheid. Op de kade zitten vrouwen in dracht netten te boeten.

Mannen zijn bezig met het lossen van tonnen vis. ln de Keizerstraat is het druk bij de winkels. De tegenstelling tussen arm en rijk is in het oude vissersdorp groot. Aan de Scheveningseweg staan mooie indrukwekkende panden, maar in het gebied tussen de Keizerstraat en de Badhuiskade zijn de straatjes smal en de huizen klein. Via steegjes loop je vanuit de hoofdstraten naar verschillende hofjes en slopjes. Moeders staan er in de deuropeningen te kletsen terwijl de kinderen rondrennen. De armoede is soms schrijnend. Sinds een aantal jaren is de gemeente bezig met sanering van de slopjes. Huisjes zijn onbewoonbaar verklaard en worden gesloopt.

Doordat de gezinnen groot maar klein behuisd zijn, speelt veel van het leven zich buiten af. In de Korendijkstraat, de Weststraat, de Zeilstraat en de Werfstraat kent iedereen elkaar. In één van deze straatjes van het Oude Scheveningen woont het gezin Jol. Vader Cornelis heeft een vrouw, een kruidenierswinkel en zes kinderen. Hij komt uit een bekende Scheveningse familie die al generaties lang onderdeel uitmaakt van de hechte gemeenschap. Zijn voorouders en ook zijn vader en broers zijn werkzaam in de visserij, de vishandel, visrokerij en mandenmakerij.
Zijn vader Albert is inmiddels flink op leeftijd. De vishandel van de oude Albert is overgenomen door enkele broers van Cornelis. In de tachtig is hij nu, maar nog scherp van geest. Op zondag gaan vele gezinnen van de uitgebreide familie Jol naar de Oude Kerk aan de Keizerstraat. Daarna wordt koffie gedronken en gewandeld door de Scheveningse bosjes.

In het hoekhuis waar het gezin Jol woont, is op deze dag in mei iets bijzonders aan de hand. Het zachte gehuil van een pasgeboren baby klinkt door de ramen naar buiten. Een nakomertje is geboren. Het is een meisje dat door vijf oudere broers beschermd zal worden en altijd omringd zal zijn door familie. Haar enige zus wordt een levenslange metgezel. Ze krijgt de namen Maria Cornelia, maar gaat door het leven als Riet. De wereld waarin ze terechtkomt, is overzichtelijk. Ze wordt opgenomen in het vertrouwde ritme van het bestaan: het reilen en zeilen van de winkel, de drukte in de haven, de levendigheid op straat, en de wekelijkse gang naar de kerk.
Op die vrijdag in 1935 begint Riet aan een leven waar ik grip op probeer te krijgen. De grijze waas van die meidag is kenmerkend voor mijn gespeur door de mist van tijd, die tussen ons in hangt.
Hoe verging het Riet, mijn juffrouw Jol, in de eerste jaren van haar leven? Wat voor meisje was ze? Was ze leergierig? Ging ze graag naar school? Had ze, zoals ik, een juf die ze bewonderde? Hoe zag haar leven eruit tijdens de oorlog? Moesten ze evacueren, bleef ze in Den Haag?
Na enig speurwerk vind ik een foto van haar als dertienjarige. Ik herken haar direct. Het is een foto uit 1948. Ze kijkt vrolijk en ik zie de vertrouwde vlecht, maar dan loshangend. Ze draagt daar ook al een bril. Ze oogt ontspannen, vrolijk. Ze zit dan in de eerste klas van de Mulo, aan de Helmstraat in Scheveningen.
Na nog wat zoeken blijkt dat ze in hetzelfde gebouw ook de lagere school heeft doorlopen. Langzaam worden de contouren van het leven van Riet Jol duidelijk. Maar om meer te weten te komen over wie ze was, toen en later in haar leven, zal ik mensen moeten spreken die haar hebben gekend.

Bron: https://www.scheveningen-duindorp.nl/klassenfotos/