Ze gaan meestal op de fiets. Vanuit Den Haag, Rotterdam of Delft. Met in grote fietstassen pakketjes Volk en Vaderland.

Op hoeken van straten en op dorpspleinen in Naaldwijk, ’s-Gravenzande en Monster knopen ze gesprekjes aan. Het is niet het gemakkelijkste volk: de Westlanders. Ze houden niet van geklets, van dure, hoogdravende woorden. En al helemaal niet als die praatjes komen van politici en kantoorlui die nooit met hun handen in de grond hebben gezeten, die niet weten wat hard werken is. Het is dus de kunst de juiste toon aan te slaan.
Er niet omheen draaien, maar meteen tot de kern komen. Benoemen hoe erg de zaken ervoor staan en dan de politiek erbij betrekken. Vooral benadrukken dat de hoge heren niets doen voor gewone mensen, en zeker niet voor de tuinders in het Westland. De christelijke partijen, die in het Westland de meeste stemmen krijgen, laten het afweten. Kijk maar naar Colijn. De man is geobsedeerd door een sluitende begroting, maar blijft onverschillig tegenover de malaise in de tuinbouw en de almaar oplopende werkloosheid.
Zo, al pratend met tuinders en middenstanders op straat delen ze de kranten uit. “Hier, lees thuis maar eens rustig na.”
Soms worden ze weggejaagd. Niet iedereen is ervan gediend. Maar dat geeft niet. Het hoort erbij dat ze verkeerd begrepen worden. Dat zal vanzelf veranderen. Steeds meer mensen tonen interesse in de standpunten van de NSB, ook hier in het Westland. De beweging groeit. Uiteindelijk zullen ze overwinnen.
Door het werk van NSB’ers die in de Westlanders potentiële leden zien, komt ook mijn familie in de loop van het jaar 1934 in aanraking met het nationaalsocialistische gedachtegoed. Eerst moeten ze er misschien niet zoveel van hebben. Het moet groeien. Het kan ook zijn dat de ideeën meteen in goede aarde vallen, omdat ze al bekend zijn met het fascisme.
Als ik me probeer voor te stellen hoe dat ging dan zie ik het zo voor me.
Mijn overgrootopa Willem en mijn opa Bas merken dat er iets zindert. Ze praten met kennissen die langskomen op de tuin en al gegrepen zijn door dit nieuwe gedachtegoed. Die kennissen sporen hen aan ook een standpunt in te nemen. “Willem, jij bent altijd zo scherp. Jij ziet toch ook dat die hele politiek niets oplevert. Hoe moet dat met je kinderen? Waar moeten die van leven straks? Daar heb je dan al die jaren zo hard voor gewerkt!” Willem moet dan toegeven dat hij somber is over de toekomst. Het elan dat van deze nieuwe ideeën uitgaat, bevalt hem wel. Het spreekt hem aan dat ze niet bij de pakken neer zitten, maar de problemen in de politiek en de samenleving bij de wortel willen aanpakken.
En in de zomer krijgt Bas een Volk en Vaderland in handen. Hij leest de krant aandachtig. Hij heeft de geruchten al gehoord over onlusten in Amsterdam. Het harde optreden van de regering. Het valt niet mee je een mening te vormen van deze gebeurtenissen. Enerzijds voelt Bas sympathie voor de armoedzaaiers, die in opstand komen tegen verlaging van de steun. Maar het is in zijn belevingswereld een man onwaardig om herrie te schoppen en je hand op te houden. En wat willen die socialisten nou eigenlijk? Het arme gespuis zomaar alles geven?

In Volk en Vaderland leest hij een duiding waar hij wel achter kan staan. Een duiding die zowel de regering als de oproerkraaiers bekritiseert. Maar het belangrijkste: een duiding waaruit een alternatief spreekt.
“De directe oorzaak mag liggen in de marxistische agitatie en opruiing, de ondergrond ligt in het asociale democratisch parlementarisme” (Volk en Vaderland, 14 juli 1934). Tijdens zijn werk in de tuin denkt hij na over wat hij gelezen heeft. En hij praat erover met zijn vader die geïnteresseerd luistert.
In diezelfde periode wordt op een mooie zonnige dag in juli het tweede kind van Bas geboren: Ary.