One of history’s most useful tasks is to bring home to us how keenly, honestly and painfully past generations pursued aims that now seem to us wrong or disgraceful.” (John Carey, literatuurcriticus)
Is er niet altijd de angst, ergens in mijn achterhoofd, dat ik ervan beschuldigd zal worden de daden van mijn opa te willen vergoelijken?
In de jaren na 2003, na mijn eerste bezoek aan het archief en de confrontatie met het verleden, ging ik lezen: boeken over of van kinderen van foute Nederlanders en van nazi’s. Ik werd steeds weer aangetrokken tot dit soort boeken, maar ze riepen ook weerstand op.
Wat me opviel, was dat veel kinderen van nazi’s en NSB’ers in een slachtofferrol zitten. Hoe ze toch de neiging hebben op te komen voor hun vader, (in een enkel geval ook moeder). Ze willen naar mijn idee te vaak bewijzen dat hun vader echt wel een goed persoon was, ondanks die foute keuzes. Dat voelt geforceerd, zeker als het vermengd is met een verongelijkte toon. Dat idee van ‘wij zijn verkeerd begrepen’, wekt ergernis op.
Een andere mogelijkheid is dat het kind (of kleinkind) zich juist heel erg afzet tegen de ‘foute’ generatie. Een zo felle veroordeling en afwijzing van alles wat de vader of ouders waren dat het pijnlijk wordt. Ook dat voelt geforceerd, omdat die afwijzing lijkt voort te komen uit hoe de buitenwereld erover denkt. Ook zij willen iets bewijzen. Bewijzen dat zij zelf níet zo zijn. Om geaccepteerd te worden?
Een interessant voorbeeld hiervan zijn de gebroeders Frank: Norman en Niklas. Zij zijn kinderen van Hans Frank: een jurist die werkte voor het nazi-regime in Polen en daar verantwoordelijk was voor een schrikbewind. Ook was hij direct betrokken bij de genocide op de Poolse joden. Bij de processen van Neuremberg werd hij ter dood veroordeeld en opgehangen.
De twee broers gaan allebei anders om met dit verleden. De oudste broer Norman heeft zijn vader goed gekend en heeft, ondanks dat hij weet waar zijn vader verantwoordelijk voor is, fijne herinneringen aan hem. Hij vindt het daardoor lastig om zijn vader compleet af te wijzen. Toch heeft Norman Frank besloten zelf geen kinderen te krijgen. Hij wil het ‘besmette’ geslacht Frank niet voortzetten, de foute genen niet doorgeven.
Zijn jongere broer Niklas staat daar rationeler in: hij gelooft niet in foute genen. Hij veroordeelt zijn vader echter zeer krachtig. Tekenend daarvoor is dat hij altijd een foto op zak heeft van zijn opgehangen vader, omdat hij zegt blij te zijn dat zijn vader kreeg wat hij verdiende. Opschudding veroorzaakte hij door het schrijven van een boek: Der Vater. Eine Abrechnung (1987). De haat die hij voor zijn eigen vader voelt, beschrijft hij daarin onomwonden.
Ik denk dat beide broers laten zien hoe ingewikkeld het is om te gaan met een beladen verleden en om jezelf los te zien daarvan. Zo extreem als de familie Frank is mijn familiegeschiedenis niet. En het gaat in mijn verhaal ook niet over mijn vader, maar over mijn opa en overgrootopa. Toch kan ik me wel iets voorstellen bij deze heftige gevoelens.
Ik ben van een generatie die is opgegroeid met verhalen en films over de Tweede Wereldoorlog waarin het heel duidelijk was wie goed waren en wie fout. En waarin het verhaal van de Holocaust centraal stond. Op mijn twaalfde las ik Het Achterhuis van Anne Frank. Het voelde alsof ze een vriendin van me was. Ik huilde bij de gedachte aan hoe zij aan haar einde was gekomen. Op diezelfde leeftijd keek ik in de dagen rond 4 en 5 mei naar alle films en documentaires over de oorlog op televisie. Het verhaal van Hannie Schaft maakte diepe indruk. Op die leeftijd wist ik al iets van het verleden van mijn opa, maar het lukte me toen niet om zijn keuzes te koppelen aan die andere beelden over de oorlog. Alsof het twee verschillende verledens waren die niets met elkaar te maken hadden.
Chris van der Heijden schreef in zijn boek Grijs Verleden:
“Eerst was er de oorlog, daarna het verhaal van die oorlog.”
Er is niet maar één verhaal. Voor mij bestonden er altijd heel veel verhalen van de oorlog. Verhalen zoals ik die kende uit boeken, films en documentaires. En het verhaal van mijn familie.
Het verhaal van de broers Frank komt terug in de derde aflevering van de documentaire serie Himmlers hersens heten Heydrich (naar het gelijknamige boek van Laurent Binet)
Het citaat van John Carey komt uit een zeer verhelderend boek over onze omgang met geschiedenis: Margaret McMillan, Geschiedenis: gebruik en misbruik
4 reacties
Linda
Hallo marjonne ik lees met heel veel interesse en heel veel herkenning jouw blog . Ook mijn opa was “fout “ alleen hoe fout precies heb ik tot nu toe nog niet durven onderzoeken … angst voor wat ik aantref in die archieven … jouw relativerende gedachtes helpen me moed te verzamelen dank je wel !
Marjonne Maan
Beste Linda,
Fijn dat mijn stukjes je helpen. Als je misschien steun of hulp nodig hebt bij je archiefbezoek laat het me dan weten (kan ook per mail: [email protected])
Groeten!
Willem Huberts
Beste Marjonne Maan,
Ik bewonder je (mag ik je tutoyeren?) manier van omgaan met je persoonlijke verleden, en al helemaal in relatie tot je pogingen om je familiegeschiedenis in het licht te plaatsen van de Europese (ideeën)geschiedenis. Enkele passages van je hand zetten mij aan tot een reactie. Zo schrijf je dat het je ‘niet lukt om in het hoofd van Bastiaan Maan te kruipen. Om te begrijpen wat zijn beweegredenen waren. Waarom hij zich aangetrokken voelde tot de ideologie van het fascisme, en zich actief ging inzetten voor de NSB. […] Het maakt dat het moeilijk is om in 1934 niet ook al te denken aan de periode van bezetting. […] Als ik wel in zijn hoofd kan kruipen, mee kan gaan in zijn denkwijze, dan wórd ik hem misschien.’
Misschien raak je hier wel de essentie van onze lastige verhouding tot fascisme en fascisten. Er zit veel in het fascisme dat nog altijd aan onze hoop op een betere wereld appelleert. Uiteraard beschouwt de hedendaagse mens het fascisme door de poorten van Auschwitz. Er is geen enkele andere politiek-maatschappelijke ideologie die de Shoah op haar geweten heeft. Hoewel… ook de massamoordenaars Stalin en Mao konden er wat van; Hitler was niet de enige die meende dat het doel van een nieuwe en betere wereld alle middelen heiligt. Het is lastig, maar bij onze oordeelsvorming over het fascisme moeten we ons dwingen te kijken door contemporaine ogen. In 1934 was het fascisme aan de macht in Italië en in Duitsland en het fascisme manifesteerde zich in die beide landen als daadkrachtig, dynamisch, enthousiasmerend, jong, meeslepend en positief. Het beloofde een nieuwe mens, een nieuwe maatschappelijke ordening, een nieuwe samenleving en zelfs (in Italië) een nieuwe tijdrekening. In beide landen bracht het fascisme duidelijkheid, hoop, welvaart en maatschappelijke zekerheid. In ultimo beloofde het fascisme een beter bestaan voor zijn aanhangers, niet in het hiernamaals, maar in het hier en nu, met een maakbare, nieuwe samenleving. Dat kan verklaren dat miljoenen Europeanen zich tot het fascisme voelden aangetrokken.
Wij, Europeanen van 2018, weten dat het fascisme, ondanks al zijn beloften en ondanks al zijn successen, op de lange termijn nooit een antwoord zou hebben kunnen geven op de maatschappelijke problemen van zijn tijd – en al evenmin die van onze tijd. Het fascisme leidde (moest leiden) tot vernietiging door oorlog en geweld. Maar dat kon men in 1934 niet bevroeden. Daarom geloof ik niet in een negatief oordeel over jouw overgrootvader en je grootvader. Zij waren kinderen van hun tijd en droegen oogkleppen. Zoals iedereen altijd doet.
Marjonne Maan
Bedankt voor je mooie bijdrage, Willem!