Maart 2003. Ik zat alleen aan een tafel, in hard tl-licht. Dozen met oude papieren stonden voor me. En foto’s. De archiefmedewerker had het me met lichte opwinding in zijn stem al verteld. Omdat ik een aanvraag tot inzage had gedaan in het dossier van mijn opa hadden archiefmedewerkers de dossiers alvast ingezien, om mij te kunnen voorbereiden op wat ik daar zou aantreffen. Vol verbazing kwamen zij vele kleine zwartwit foto’s tegen met bijschriften erop gekrabbeld aan de achterkant. Meestal met maand en jaartal erbij.
Het was uniek. Foto’s van Nederlandse SS’ers aan het front in Rusland. Ik hoorde het verwonderd aan. “Was uw opa iemand die hield van fotografie en fotograferen?” Nee. Daar had ik nooit iets van gemerkt. De foto’s waren in beslag genomen bij zijn arrestatie. Ze dienden als bewijs. Niet dat het echt nodig was. Over zijn tijd in Rusland was genoeg ander bewijsmateriaal. Bovendien verklaarde mijn opa hier eerlijk over. Ook na de oorlog was dat eigenlijk het enige dat in de familie duidelijk was over de oorlogsjaren. Opa had gevochten in Rusland. Hij was daarvoor veroordeeld als landverrader, maar in de decennia na de oorlog was een bepaalde trots over die strijd tegen de communisten nog steeds voelbaar. Nooit heel openlijk, zoals niets echt openlijk besproken werd.
Alleen aan die lange tafel in het archief was de confrontatie met het verleden groots en bijna niet te omvatten. Ik had een notitieblokje meegenomen, maar ik wist niet wat ik moest opschrijven. Het was zoveel. Wat wilde ik nu echt onthouden voor later, wat niet? Ik weet nog het lichte gevoel van duizeling. Ongeloof ook. Dus dit was wat ik al die tijd niet precies had geweten? Hoe was zoiets mogelijk? Hoe kun je boekenkasten vol lezen over de oorlog, en nota bene geschiedenis gaan studeren, maar ondertussen zo onwetend zijn over de geschiedenis van de mensen om je heen?
Maar als ik terugga naar die momenten in het archief dan herinner ik me vooral nog dat ik die foto zag. Die foto die anders was dan de andere foto’s in het dossier. De meeste foto’s waren genomen ergens aan het front, of op weg naar het front, samen met andere soldaten, vaak vrolijk, jongens onder elkaar.
Op deze foto zag ik mijn opa in een SS-uniform, naast mijn oma, mijn vader en mijn oom, waarschijnlijk in de tuin van wat later ook mijn huis zou worden. Allemaal vrolijk lachend. ‘Met verlof thuis’ stond er achterop het familiekiekje.
Mijn vader die op de foto ongeveer acht jaar was, had ik al vaker op kinderfoto’s gezien. Ik herkende hem meteen. Maar ik had hem nooit naast iemand gezien in een SS-uniform. Ik had nooit die waarheid over mijn opa onder ogen gekregen in zo’n alledaags tafereel en in combinatie met mijn lieve vader. Een luchtig moment, op dat uniform na. En ineens realiseerde ik me wat ik dus nooit écht goed begrepen had. Dat dit voor mijn vader de realiteit was. Dat dit voor hem normaal was als kind.
Over hoe dat was geweest, sprak mijn vader niet. Wat ik over mijn opa en de oorlog hoorde, werd mij verteld door mijn moeder. Toen ik een jaar of twaalf was, begon ik zelf voorzichtig vragen te stellen aan mijn vader. Ik weet dat het begin mei was, rond de herdenking en bevrijdingsdag. Een mooie warme dag. Mijn vader en ik waren in de schuur. Hoe we er precies op kwamen en wat ik hem vroeg, ben ik vergeten. Maar hij begon wat te vertellen. Een paar herinneringen.
Bijvoorbeeld over hoe hij na de oorlog samen met mijn oma werd opgepakt en hoe ze in een kamp kwamen. De vrouwen werden van de kinderen gescheiden. Oma ging daar niet mee akkoord. Ze maakte een scène. Ik kon mij daar wel iets bij voorstellen. Mijn vader leed aan ernstige epilepsie. Zij vond dat ze dus echt niet van hem gescheiden kon worden. Wat als hij een aanval kreeg? Er werd een geweer op haar gericht. Zo werden zij toch uit elkaar gehaald. Een paar dagen later kreeg mijn vader inderdaad een epilepsie aanval. Mijn oma mocht nog steeds niet naar hem toe. Mijn vader werd bijna een jaar lang in een weeshuis geplaatst, onwetend over wat de toekomst zou brengen. Terwijl zijn beide ouders vastzaten.
“Begrijp jij dat nou? Waarom ze dat deden? Dat was toch niet nodig?”
De vraag bleef vol onderdrukte emotie in de lucht hangen. Er kon alleen een beklemmende stilte op volgen.
De foto die ik in het archief voor het eerst onder ogen kreeg, gaat niet over mijn foute opa, hoeveel indruk het zien van het SS uniform ook op mij maakte. Ik begrijp nu dat de foto gaat over dat jongetje dat daar zo vrolijk lachend bij stond. Een jongetje dat argeloos mee werd gesleurd in een stroom van keuzes en acties waar hij zelf geen invloed op had. Het werd een wrange, pijnlijke geschiedenis, waar niet over gesproken werd. Er was geen aandacht voor wat de kinderen hadden ervaren. Hij zou alleen zijn met vragen over het waarom, waarvoor. Vragen die hij niet met zijn vader kon bespreken, ook al werkten zij jaren zij aan zij in het familiebedrijf op de Molenweg in Monster.
Vragen waar eigenlijk niemand op zat te wachten. Vragen die uiteindelijk bij zijn jongste dochter zouden landen en daar zouden blijven liggen.
Maar in 2003 deed ik het meest voor de hand liggende voor mij op dat moment. Ik stopte na een uurtje alle stukken en foto’s terug in de archiefdozen. Ik deed ook het deksel dicht op alles waar ik nog geen antwoord op had en liep het gebouw uit.
En terwijl ik weer verder ging met mijn leven, werd een historicus ingelicht door het Nationaal Archief over het dossier van mijn opa. In een herdruk van zijn boek over Nederlanders in dienst van de Waffen-SS werd ook de familiefoto met daarop het gezin geplaatst. Ik wist van niets. Mijn vader ook niet.
Ons verleden voelde niet van ons, maar onze geschiedenis was al van anderen.