Hannah Arendt en de noodzaak van aanwezig zijn in de wereld
De afgelopen Tweede Kamerverkiezingen gaven niet het gevoel van vreugde waarop je hoopt bij het feest van de democratie. De blijdschap over het leven in een land waar je tenminste mág stemmen, werd in de avond verdrongen door somberheid. Bij ons thuis dronken we er een paar glazen whisky op, alsof sterke drank de bittere nasmaak van de uitslag kon verzachten. De ochtend erna moest ik me alsnog tot de werkelijkheid verhouden.
‘Zuur’ worden linkse mensen dan genoemd, of slechte verliezers. Maar het is wrang wakker worden in een samenleving waarin xenofobie een succesvolle politieke strategie is gebleken. Waar solidariteit plaatsmaakt voor meedogenloze zelfbescherming. Wat ooit nog een angstdroom leek, is nu de realiteit: de racistische, ondemocratische PVV heeft 25 zetels. En dan zijn er nog andere rechts-radicale partijen die stemmen hebben gekregen.
Naast deze verkiezingsuitslag in Nederland gebeurt er in de wereld meer dan genoeg om moedeloos van te raken: de klimaatcrisis, genocides, de heropleving van fascisme, Oekraïne. Maar misschien is het vooral de collectieve onwil of onmacht om werkelijk te handelen dat zo beklemmend werkt. Het is alsof de grond elke dag een beetje verschuift. Ik vrees het moment dat hij geheel onder onze voeten wegzakt. En wat daarna komt. De val.
Ik las tijdens een van die verkiezingsavonden een gedicht van Adrienne Rich, In Those Years. De eerste regels waren meteen raak, ook al schreef Rich dit gedicht vele jaren geleden al. “In those years, people will say, we lost track / of the meaning of we, of you / we found ourselves / reduced to I / and the whole thing became / silly, ironic, terrible.
Rich schreef dit begin jaren negentig, toen de wereld er heel anders uitzag dan nu. Maar soms vallen grenzen in de tijd weg. Na de verkiezingen van Trump, vlak na de inval van Rusland in Oekraïne, bij het zien van de zoveelste ondraaglijke beelden uit Gaza, voelde het alsof the great dark birds of history die Rich in hetzelfde gedicht noemt schreeuwend onze wereld binnen vlogen, om klapwiekend boven ons te blijven cirkelen. Hun geschreeuw overstemde alles wat ons misschien nog hoop kan geven. Dat gevoel wordt gemakkelijk gevoed met eindeloos doomscrollen op social media: van bezorgdheid naar verontwaardiging en weer terug.
Wandelen is een gezondere manier om te dealen met een verontrustende werkelijkheid dan het nuttigen van alcohol of staren naar een schermpje. Dus trek ik de laatste maanden regelmatig mijn wandelschoenen aan. Vanuit mijn huis in Den Haag loop je binnen een paar minuten de duinen in, waar de stad oplost in zand en wind en alles al snel relatief wordt.
Tijdens één van die tochten zette ik een podcastreeks van Klara op over Hannah Arendt. Als geen ander wist Hannah Arendt hoe het is te leven in duistere tijden. Ik hoopte op iets wijs, ter inspiratie, en misschien ook op een beetje troost.
Vlak voor ik het strand opliep, vertelde de filosoof in de podcast over Arendts begrip amor mundi: liefde voor de wereld. Het woord ‘liefde’ in combinatie met ‘de wereld’ riep meteen wat wrevel bij me op. Het leek me te soft, te week. Hoe kan liefde de oplossing zijn voor de problemen die we om ons heen zien? Maar tegelijkertijd intrigeerde het me. Als iemand als Arendt, niet bepaald een sentimentele denker, in staat was te spreken over liefde voor de wereld, is er reden om op te letten. Wat bedoelde ze precies, vroeg ik me af. En, hoe dan?
Wanneer Hannah Arendt in 1955 in een brief aan haar vriend en intellectuele bondgenoot Karl Jaspers schrijft dat zij ‘eindelijk de wereld liefheeft’, doet ze dat aan het einde van een leven dat alle reden gaf om de wereld af te wijzen. Ze was gevlucht uit nazi-Duitsland, had vervolging, verlies en verraad ervaren. De wreedheid van de twintigste eeuw was voor haar een persoonlijke strijd. Dat zij juist op dat moment, tijdens het schrijven aan The Human Condition, bekent de wereld werkelijk lief te hebben, is opmerkelijk en op het eerste gezicht moeilijk te begrijpen.
Amor mundi betekent volgens Arendt, zo legde de podcast uit, actief in de wereld blijven. Je engageren, opnieuw en opnieuw, met anderen, ook wanneer dat moeilijk is. In die relationele ruimte schuilt een tegengif tegen het isolement van de moderne mens die steeds meer alleen is komen te staan, als individu, en in een kapitalistische wereld ook alleen als consument.
Toen ik het strand verliet en de duinen weer inliep, stonden zoals vaker de Schotse Hooglanders me op te wachten in het grijze winterlicht. Ze keken me aan met een lege, onverstoorbare blik, alsof ik er net zo toevallig was als zij. Ongevaarlijk lijken ze, op het eerste gezicht. Ik liep toch maar met een grote boog om ze heen. Je weet maar nooit.

Hun gedachteloze aanwezigheid raakt aan iets wat Arendt scherp onder woorden bracht: dat het kwaad leeg, onverschillig is. Ze had het kwaad in de ogen gekeken tijdens het Eichmannproces. In het boek dat ze over het proces schreef, betoogde ze dat Adolf Eichmann, de man die verantwoordelijk was voor de logistiek van de Jodenvervolging tijdens de Holocaust, geen monster was in klassieke zin. Hij was een bureaucratische functionaris die in clichés sprak en beweerde dat hij slechts bevelen opvolgde. Hij dacht nooit werkelijk na over de consequenties van zijn handelen.
De ‘banaliteit van het kwaad’, zoals Arendt dat noemde, is beangstigend vanwege die leegte. Het kwaad gebeurt als mensen gedachteloos meedraaien in een systeem dat uit is op destructie. Dit werk van Arendt ken ik het best. Vanuit de ideeënwereld van Eichmann in Jeruzalem lijkt het een forse stap naar amor mundi. Toch is die stap minder groot dan hij lijkt. Voor Arendt waren haar inzichten over het kwaad en haar opvatting van amor mundi diep met elkaar verbonden. Omdat zij zag hoe gedachteloosheid en passiviteit ruimte scheppen voor vernietiging, benadrukte zij hoe essentieel het is dat mensen in de wereld blijven handelen. Het kwaad, in haar ogen, groeit niet door wreedheid, maar vooral door afwezigheid. Het wordt gevaarlijk wanneer mensen zich terugtrekken uit de publieke ruimte. Wanneer de wereld een plek wordt die men alleen nog ondergaat in plaats van mede vormgeeft.
Daarom hechtte Arendt zoveel waarde aan samenzijn met anderen, aan gedachten uitwisselen, aan initiatief nemen, hoe klein ook. Alles wat we doen, betoogde zij, gebeurt tussen mensen en krijgt daardoor een politiek karakter. Niet omdat alles partijpolitiek zou zijn, maar omdat elk handelen de wereld een stukje verandert, in welke richting dan ook.
In de podcast kwam aan bod dat Arendt zich niet voor niets een politieke denker noemde en geen filosoof. Filosofie, in de klassieke zin, trekt zich terug uit de wereld om te denken. Arendt wilde het omgekeerde: denken dat de wereld in gaat, niet afzijdig blijft, een denken dat zich richt op handelen, en op de fragiele ruimte die wij samen in stand moeten houden. Amor mundi vormt misschien wel de harde kern van haar denken. Het is de meest radicale consequentie van haar analyse van het kwaad.
Terwijl ik verder door de duinen liep, hoorde ik hoe de interviewer en de filosoof in de podcast aan het tasten waren naar de betekenis van dat woord ‘liefde’. Ik merkte dat ze het lastig vonden. It’s complicated, wanneer rationeel ingestelde mensen over liefde spreken. Maar er klonk ook een ingehouden ontroering door in hun stemmen. Hier stond iets op het spel wat verder reikt dan theorie.
Ik werd ook geraakt, door het idee van Hannah Arendt, maar evenzeer door het gesprek in de podcast. Het was misschien een kwestie van de juiste woorden, op het juiste moment. Als iemand als Hannah Arendt ons voorhoudt dat we ons met liefde tot de wereld moeten verhouden, maakt dat indruk. Maar, en dit past echt bij Arendt: haar liefde was niet vrijblijvend. Voor haar was liefde begrenzend en normerend. Een vorm van tough love. Liefde voor de wereld betekent niet dat we alles moeten tolereren.
Toen ik dit hoorde, dacht ik vanzelf aan onze huidige politieke werkelijkheid. Daarin zie je hoe verleidelijk het is om betrokkenheid en verantwoordelijkheid te verwarren met toegeeflijkheid. Vanuit dat misplaatste idee van fatsoen worden mensen die wel helder en normerend zijn, beschuldigd van polarisatie. Daar kan Arendts tough love een richtsnoer zijn. Ze herinnert ons eraan dat liefde voor de wereld niet kan bestaan zonder oordeel.
In de weken na mijn kennismaking met Arendts idee van amor mundi vroeg ik me af wat handelen uit liefde voor de wereld in mijn leven betekent. Het antwoord lag dichterbij dan ik dacht. Ik ben leraar geschiedenis en sta inmiddels twintig jaar voor de klas. Daar handel ik elke dag politiek, of ik dat nu wil of niet. Ik beïnvloed de ruimte tussen mensen. Ik schep voorwaarden waarbinnen leerlingen spreken, denken en zich ontwikkelen. Soms moet ik daarbij duidelijk en normerend zijn: woorden hebben gewicht; vrijheid vraagt verantwoordelijkheid; wat we zeggen vormt de wereld waarin we samen leven.
Vorig schooljaar, toen ik lesgaf over de geschiedenis van het Midden-Oosten en met mijn klassen ook sprak over de oorlog in Gaza, was het belangrijk om ruimte te geven én te begrenzen tegelijk. Ik liet beelden zien van de Maccabi-rellen in Amsterdam. We zagen hoe Israëlische supporters werden geslagen en in elkaar getrapt. Enkele leerlingen begonnen te lachen. Na de les nodigde ik ze uit voor een gesprek. Ze kregen ruimte om uit te leggen waarom ze moesten lachen. Ik kon uitleggen waarom het in de klas zo verkeerd overkwam. Het werd een gesprek over empathie, over wat kijken naar geweld doet, maar ook over hoe we met elkaar willen omgaan.
Juist in die interacties begrijp ik Arendts amor mundi: dat liefde voor de wereld zich uit in het scheppen van een ruimte waarin menselijke waardigheid overeind blijft, en dat dit inspanning vraagt, soms ook een confrontatie.
Toen ik begon met lesgeven, was ik ervan overtuigd dat onderwijs neutraal moest zijn. Dat idee is in Nederland wijdverbreid: leerlingen moeten zelf leren denken, en een leraar zou daarom vooral kennis moeten aanreiken, zonder richting te geven of te sturen. Neutraliteit wordt dan gezien als voorwaarde voor autonomie. Maar in de praktijk ontdekte ik al snel dat neutraliteit een illusie is. Je neemt jezelf altijd het lokaal in: je normen, je taal, je reacties, wat je benoemt en wat je laat liggen. Leerlingen voelen dat feilloos aan. Ze willen weten wie je bent, waar je voor staat, of je te vertrouwen bent. Ze spiegelen zich aan je, zoeken grenzen en ook bevestiging.
Hoe langer ik voor de klas stond, hoe duidelijker het werd dat niet kiezen, zogenaamd neutraal zijn, óók een keuze is. Terwijl elke les, elk gesprek, elke interventie iets vormgeeft in de wereld tussen ons. Daar valt niets te verbergen. Dit niet erkennen, betekent dat je onbewust handelt, zonder reflectie. Gedachteloos.
Als ik lesgeef, oefen ik iets uit wat Arendt liefde voor de wereld noemt. Ik voel die liefde wanneer een klas plotseling tot leven komt, leerlingen naar voren leunen, hun ogen oplichten, en er iets gebeurt wat je nooit helemaal kunt plannen, iets als leren, als denken, een kleine vonk vrijheid. Het is er ook als zij mij verrassen met een origineel antwoord, een nieuw inzicht. Ik herken het gevoel wanneer mijn eigen kinderen zich durven uitspreken, thuis of richting anderen, als ze zich tonen, en betekenisvolle relaties aangaan. Ik herken het wanneer ik praat met vrienden en opnieuw ervaar dat vriendschap een vrije, intieme ruimte is waarbinnen gedachten uitgesproken en gevormd kunnen worden en mensen elkaar liefdevol scherp houden.
In zulke momenten voel ik het vertrouwen dat de wereld, hoe beschadigd en wreed ook, nog altijd iets is om je toe te verhouden. Dat de wereld ook mijn plek is. En liefde essentieel. Niet als sentimentaliteit, eerder als een vorm van verzet. Amor mundi vraagt niet dat we de wereld mooi vinden. Het vraagt dat we in de wereld blijven en ons uitspreken. Steeds weer.

