Over de domheidsdiagnose en ons onvermogen om te begrijpen wat we verachten
Een oorlogsaffiche uit 1917, uitgegeven door de Amerikaanse overheid. Duitsland wordt afgebeeld als een waanzinnige gorilla die de beschaving bedreigt. De boodschap is helder: de redelijke wereld moet de waanzin van de ander vernietigen. Maar daarin schuilt een paradox. In het oproepen tot verdediging van de beschaving wordt de eigen bevolking opgehitst. Angst en morele verontwaardiging nemen de plaats in van het rationele en beschaafde verhaal dat men zegt te beschermen.
Die spanning is nog altijd actueel. Ook vandaag de dag bestempelen we politieke tegenstanders graag als dom, waanzinnig of irrationeel, van Trump tot PVV-stemmer. Maar wat als we ons in dat oordeel zelf laten leiden door emotie?
In De Groene Amsterdammer verscheen afgelopen week een essay onder de titel De terreur van de stupiditeit (oorspronkelijke titel: A Critique of Pure Stupidity: Understanding Trump 2.0). De Britse denker William Davies probeert daarin Trumps tweede presidentschap te duiden door zijn beleidskeuzes in een breder verband te plaatsen. Toch eindigt hij met de platte conclusie dat Trump en zijn regering “zonder twijfel – en op een bijna provocerende manier – dom” zijn.
Die uitspraak is tekenend: ze drukt een zekere intellectuele machteloosheid uit. We kunnen ons moeilijk voorstellen dat er in zulke politiek een eigen logica schuilgaat.
De domheidsdiagnose is een wijdverbreid reflex geworden, geeft ook Davies in zijn essay aan. Omdat het optreden van Trump de maatstaven tart van rationeel politiek handelen, wordt hij steeds minder gezien als gevaarlijk, en steeds vaker als dom. Achter dat oordeel schuilt meer dan afkeer: het drukt ook geruststelling uit. Het idee dat zijn handelen betekenisloos is, bevestigt vooral onze eigen redelijkheid. Zo wordt domheid een morele grenspaal. Een manier om de wereld overzichtelijk te houden, verdeeld in verstandige en dwaze mensen.
Die reflex beperkt zich niet tot extreme leiders als Trump. Het verwijt van domheid wordt al snel uitgedeeld aan wie zich buiten het kader van rede en rationaliteit begeeft. Toen Dilan Yesilgöz vorige week op X Argentinië onder Milei een voorbeeld noemde voor Nederland, volgde op social media veelvuldig het oordeel dat ze ‘van het padje’ of ‘dom’ was. De gedachte dat alleen redelijkheid en intellectuele verfijning legitiem politiek handelen kunnen voortbrengen, is diep in onze politieke cultuur verankerd.
Die gedachte wortelt in ons geloof in redelijkheid als hoogste maatstaf. Sinds de Verlichting zijn we gaan geloven dat de rede ons scheidt van duisternis en bijgeloof. De moderne mens creëerde een zelfbeeld waarin hij het bewijs was van de triomf van rationaliteit. Mythe en magie maakten plaats voor beheersing en vooruitgangsdenken. Emoties in het publieke domein, en ook geloof en rituelen, leken overblijfselen van een onvolwassen tijd. Zo werd redelijkheid niet alleen een ideaal, maar ook een morele meetlat. Wie zich er niet naar voegt, is irrationeel of zelfs (ver)achterlijk. Maar de werkelijkheid is weerbarstiger. Mensen handelen zelden puur rationeel. En ook in een grotendeels verklaarbare, onttoverde wereld blijven we zoeken naar betekenis en zingeving.

Die erfenis van de Verlichting werkt nog altijd door in onze publieke debatten. Ze bepaalt hoe we naar meningsverschillen kijken, en wie we als redelijk beschouwen. Wat ooit een intellectueel ideaal was, is een morele toetssteen geworden. In zijn boek De domheid regeert en in zijn columns spreekt Sander Schimmelpenninck geregeld over domrechts en over de irrationele cult van extreemrechtse kiezers. Zijn betoog verschilt in toon van dat van William Davies, maar de onderliggende houding is vergelijkbaar: het idee dat politieke tegenstanders niet zozeer verkeerd denken, maar niet (kunnen) denken.
Dezelfde toon klonk al in de jaren dertig bij Menno ter Braak, die het fascisme “half-beschaafd” noemde, een ontsporing van rede, beschaving en democratie. In beide gevallen wordt irrationeel gedrag niet begrepen, maar gemoraliseerd. Het dient om de grens tussen verstand en dwaasheid, tussen ‘wij’ en ‘zij’, te bevestigen.
Die houding suggereert dat redelijkheid een bezit is dat ongelijk verdeeld is: sommigen hebben het, anderen niet. Maar ook die overtuiging van redelijkheid als norm is een vorm van geloof. Achter het vertrouwen in de rede schuilt een emotie, namelijk de behoefte om aan de juiste kant van de geschiedenis te staan. Het maakt blind voor de aantrekkingskracht van wat aan die andere kant ligt en voedt bovendien een zekere zelfgenoegzaamheid. We halen er onze neus voor op en kloppen onszelf gerustgesteld op de borst: wij zijn zo niet.
Wie het handelen van Trump, Poetin of populistische en extreemrechtse leiders (en hun aanhangers) afdoet als irrationeel, zit gevangen in een beperkt denkkader. Om verder te komen in onze analyses, moeten we niet zozeer méér verklaren, maar anders begrijpen. Daarvoor biedt socioloog Max Weber aanknopingspunten.
In zijn werk maakte Weber een onderscheid tussen twee manieren om menselijk gedrag te bestuderen: verklaren (erklären) en begrijpen (verstehen). Verklaren is het zoeken naar oorzaken: naar waarom iets gebeurt volgens een logica van oorzaak en gevolg. Begrijpen is iets anders. Dat vraagt een blik van binnenuit. Je onderzoekt hoe mensen zélf betekenis aan hun handelen toekennen. Weber sprak over zinvol handelen: gedrag dat niet zomaar een reflex is, maar dat iets betekent voor degene die het doet. Zo’n handeling kun je pas echt begrijpen als je de betekenis die iemand eraan toekent, serieus neemt.
Weber benoemde ook verschillende vormen van rationaliteit in menselijk handelen. De moderne tijd, stelde hij, wordt steeds meer gedomineerd door doelrationaliteit (Zweckrationalität): handelen dat gericht is op efficiëntie en succes. Daartegenover staat waarderationaliteit (Wertrationalität): handelen dat voortkomt uit overtuigingen over wat goed, heilig of betekenisvol is, los van de praktische uitkomst. Je doet iets omdat je vindt dat het goed is, niet omdat het loont.
Weber zag dat in de moderne wereld doelrationaliteit vaak de overhand krijgt, maar dit betekent niet dat waarderationaliteit verdwijnt. Juist in politieke of religieuze bewegingen zien we hoe sterk mensen kunnen handelen vanuit waarden, eergevoel of geloof.

Trump is daarvan een sprekend voorbeeld. Voor hem is politiek geen rationeel spel van beleid, maar een ritueel van erkenning en strijd. Wat van buitenaf onlogisch of contraproductief lijkt, zoals een handelsoorlog, kan binnen zo’n waardenkader betekenisvol zijn. Vanuit een Weberiaans perspectief kun je dus zeggen: het gedrag van leiders en hun aanhangers is niet simpelweg irrationeel, maar geworteld in een ander systeem van betekenis.
Binnen dat systeem liggen verschillende waarden besloten. Allereerst is er wat Weber charismatisch gezag noemde: gezag dat niet rust op wetten of instituties, maar op de persoonlijke uitstraling van de leider. Trumps gezag berust op de overtuiging dat hij zelf de bron van waarheid en kracht is. Zijn autoriteit moet telkens opnieuw worden bevestigd in de politieke arena, richting politieke tegenstanders, rechters of media. Wat van buitenaf narcistisch lijkt, krijgt binnen dit kader de betekenis van een morele test. Zo kan Trump steeds opnieuw bewijs leveren van zijn charisma en leiderschap.
Daarnaast draait zijn politiek om waarden van eer en loyaliteit. Politiek is voor hem en zijn aanhangers een kwestie van trouw of verraad. Wie wint, heeft gelijk; wie verliest, laat zijn zwakte zien. Macht is niet slechts een middel, maar een morele beloning. Ook de slogan America First heeft een waarderationele betekenis: een moreel credo dat de eer van de eigen groep moet herstellen.
Daarbij speelt authenticiteit een sleutelrol. Waar de bureaucratische politiek van de moderne staat draait om efficiëntie en rationele consistentie, waardeert Trumps achterban spontaniteit, emotie en trouw aan de groep. Eerlijk betekent hier dus niet feitelijk juist, maar trouw aan wie men is. Binnen dat waardensysteem krijgt zelfs schending van conventies betekenis, als een symbolische bevrijding uit de kille orde van regels en expertise. Dit systeem kan binnen de onttoverde moderniteit aantrekkingskracht hebben. Zij biedt zin waar de bureaucratische orde leegte laat.
Weber maakte ook duidelijk dat verstehen geen rechtvaardiging is van de waarden die je onderzoekt. Het is een poging om te begrijpen hoe mensen betekenis scheppen en waarom zij zich door bepaalde overtuigingen laten leiden. Begrijpen is dus niet hetzelfde als goedkeuren. Maar het is wel een voorwaarde: alleen vanuit begrip kan kritiek hout snijden.
Beatrice de Graaf wees er in haar werk op dat het zinloos is om Poetin of bewegingen als Islamitische Staat weg te zetten als ‘gek’ of ‘kwaadaardig’ zonder hun geloofssysteem te begrijpen. Hun handelen is rationeel binnen hun morele universum. Wie dat negeert, kan hun gedrag niet voorspellen en evenmin tegengaan. Hetzelfde geldt voor hedendaagse vormen van rechts-populistische en extreemrechtse politiek.
Politiek is zelden een strijd tussen rede en waanzin, maar eerder tussen botsende geloofssystemen. Wie weigert te begrijpen, kiest voor geruststelling en zelfgenoegzaamheid in plaats van inzicht. Misschien is dat de echte domheid: denken dat alleen de ander het niet begrijpt.

