‘De Duitsers hebben stelselmatig en berekenend onze gemeenschap tot de grond toe afgebroken, terwijl de regering en het staatshoofd zorgvuldig wegkeken en iedereen – ik bedoel iedereen! – ons in de steek liet! De politie hielp maar al te graag bij de razzia’s. De Nederlandse Spoorwegen hebben nota bene een extra stukje rails aangelegd, om de rit naar Westerbork extra soepel te laten verlopen. U mag mij aanspreken op mijn keuzes, meneer Schön […] maar wat u niet mag doen, is mij de schuld van de moord op honderdduizend Joden in de schoenen schuiven, dat mag u niet.‘
In de laatste aflevering van de serie De Joodse Raad reageert David Cohen na de bevrijding op de beschuldigingen aan zijn adres: door meewerking van Cohen als voorzitter van de Joodse Raad zouden vele Joden zijn gedeporteerd en vermoord. Hij verweert zich door de echte verantwoordelijken aan te wijzen en door de bal terug te kaatsen: waar waren júllie in ons uur van nood?
Emeritus hoogleraar Holocaust- en Genocidestudie Johannes Houwink ten Cate vindt het niet correct dat de rol van de Nederlanders pas in de laatste aflevering wordt benoemd. In alle voorgaande afleveringen ligt de focus volledig op de Joodse Raad, waarbij het ethische vraagstuk rond de keuzes die deze raad maakte wordt opgeworpen. Maar de betrokkenheid van de Nederlandse overheden en instellingen zien we niet uitgelicht. Houwink ten Cate concludeert dat de Joodse Raad en de Joden zelf daardoor toch weer, onbedoeld, als zondebok worden neergezet.
Het verhaal van de oorlog
Dit laatste lijkt me een onterecht verwijt richting de makers van de serie. De geschiedenis van de Joodse Raad staat op zichzelf en het overstijgt bovendien ons nationale verhaal. De Nederlandse Joodse Raad was geïnspireerd op het Judenrat-model dat in Oost-Europa werd ingevoerd. De rol van deze raden roept al sinds de oorlog ethische vragen op. Vragen waarover denkers als Hannah Arendt zich ook gebogen hebben. Maar wat schuilgaat achter de frustratie van Houwink ten Cate begrijp ik wel. Zijn frustratie zit erin dat “de ambtelijke collaboratie” na de bevrijding ongestraft bleef en dat vele “medeplichtigen” vrijuit gingen. Dit gevoel van onrechtvaardigheid voelt extra wrang als we het combineren met de kille behandeling die de joodse overlevenden, waaronder David Cohen, ten deel viel.
“Eerst was er de oorlog, daarna het verhaal van die oorlog”, schreef Chris van der Heijden in zijn boek Grijs Verleden. In dit verhaal van de oorlog waren de Duitsers de boosdoeners en Nederland en de Nederlanders vooral slachtoffers van de bezetting, op enkele actieve NSB’ers en jodenverraders na. Niet alleen werden vele collaborateurs en medeplichtigen niet of slechts mild gestraft, in het verhaal van de oorlog werden grootschalige vormen van medeplichtigheid zelden benoemd of verder onderzocht.
Zo stelde de commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WOII Transporten NS in 2019 dat er een ‘grote behoefte bestaat aan meer informatie en historisch inzicht in de rol die de NS tijdens de oorlog heeft gespeeld’. Hierbij werd ook vermeld dat er nooit eerder historisch onderzoek is gedaan naar het perspectief van de transporten (en wie daarvoor verantwoordelijk was) tijdens de oorlog. Langzamerhand komt er voor de verantwoordelijkheid van lokale instanties, organisaties en bedrijven in het faciliteren en uitvoeren van het beleid van de Duitse bezetter meer aandacht. Maar deze nieuwe onderzoeken en inzichten zijn nog niet goed doorgedrongen in het publieke domein.
Selectief geheugen
Dit viel ook schrijver Geraldine Schwarz op tijdens een bezoek aan Nederland. Ze bezocht het Verzetsmuseum, Kamp Vught, het Joods Historisch Museum en Herinneringscentrum Westerbork en merkte daarover op: “Nergens wordt de algemene context verklaard: de houding van de overheid, de politie of de Spoorwegen tijdens de bezetting.”
Schwarz schreef in 2019 het boek De Geheugenlozen. Ze beschrijft daarin hoe haar eigen familie tijdens de Tweede Wereldoorlog handelde en hoe dit haar perspectief op de geschiedenis heeft beïnvloed. Zo onthult ze dat haar grootvader, zoals vele anderen, profiteerde van de onteigening van Joodse eigendommen. Deze ontdekking dwingt Schwarz om de rol van haar familie onder ogen te zien en vragen te stellen over schuld en verantwoordelijkheid. Daarbij ziet zij haar eigen familie als exemplarisch voor hoe gewone mensen zich tijdens de oorlog gedroegen. Ze gaat uitgebreid in op de medeplichtigheid van de bevolking maar ook van bedrijven, lokale overheden en instellingen.
Schwarz heeft zich in haar boek voor haar verhaal over Nederland geconcentreerd op musea en geschiedschrijving. Om te onderzoeken hoe in Nederland het eigen aandeel in de Holocaust wordt weergegeven, kunnen we ook kijken naar geschiedenisschoolboeken. Het beeld van de geschiedenis die daarin wordt overgedragen, bepaalt ons collectief historisch bewustzijn. In deze ‘educatieve herinnering’ sijpelt bovendien door hoe Nederland reflecteert op de oorlogstijd.
De educatieve herinnering
In hoofdstukken in de lesboeken voor geschiedenis die gaan over de bezetting van Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog leren scholieren meestal drie begrippen: verzet, collaboratie en accommodatie of aanpassing. Collaboratie houdt in mee- en samenwerken, of ‘heulen met’ de vijand. De reikwijdte van dit begrip is groot. Het kan variëren van actieve betrokkenheid bij misdaden tot passieve samenwerking met de bezetter. Het is voor inzicht in het begrip collaboratie bepalend welke voorbeelden worden gegeven. Meestal wordt bij collaboratie ingegaan op de NSB.
Het begrip accommodatie wordt vooral gebruikt in schoolboeken op havo- en vwo-niveau. Voor vmbo wordt het minder abstracte woord aanpassing gebruikt. Accommodatie betekent: het zich aanpassen aan een nieuwe situatie. Het begrip wordt voor de situatie in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog in de schoolboeken als volgt gedefinieerd: de bevolking van een bezet land probeert het gewone leven zo veel mogelijk voort te zetten.
Historicus Ernst Kossmann heeft in zijn werk (De Lage Landen 1780/1980, twee eeuwen Nederland en België, 1986) het begrip accommodatie gebruikt om de situatie tijdens de oorlog te duiden. Ik neem aan dat mede door zijn invloed dit begrip in de schoolboeken is terechtgekomen. Maar Kossmann richtte zich vooral op overheden en bedrijven, die dachten dat verzet tegen de bezetting zinloos was en erop gericht waren vooral zo goed mogelijk het land draaiende te houden. In het onderzoek naar de NS is ook geconcludeerd dat de NS niet afweek van de manier waarop in de eerste oorlogsjaren werd omgegaan met de bezetter. Vanuit een eigen belang in combinatie met het algemeen belang van de economie en samenleving werd samenwerking met de nazi’s de juiste weg gevonden. Nederland moest zo goed mogelijk blijven functioneren en daarom was acceptatie van de bezetting en samenwerking met de bezetter onvermijdelijk.
Dit verhaal, over de economische en politieke accommodatie, ontbreekt in het onderwijs als we de lesboeken als uitgangspunt nemen. Zoals we aan de definitie van het begrip kunnen zien, wordt het begrip accommodatie of aanpassing in de schoolboeken gebruikt om de houding van de bevolking mee aan te geven. Maar Kossmann sprak in zijn werk niet voor niets van een ‘bestuurlijke en economische accommodatiepolitiek’. Daarmee gaf hij aan dat de aanpassing op het hoogste niveau plaatsvond, het niveau van bestuurders en ondernemers. En dat die aanpassing een bewuste keuze was.
Door de begrippen collaboratie en accommodatie/aanpassing te gebruiken, maar daarbij onbenoemd te laten dat hier sprake was van een gekozen politiek blijft het voor scholieren onduidelijk dat collaboratie en accommodatie niet alleen op individueel niveau plaatsvonden. Ook is onduidelijk welke gevolgen de politiek van accommodatie heeft gehad, met name als het gaat om de jodenvervolging.
Want wat verder opvalt in de schoolboeken is dat de onderwerpen “Nederland tijdens de bezetting en “De Holocaust’ apart van elkaar worden besproken. Bij Nederland worden de begrippen collaboratie en accommodatie/aanpassing uitgelegd. Maar deze begrippen worden niet in verband gebracht met de jodenvervolging en de de Holocaust. Over de rol van bijvoorbeeld de NS of de politie bij de razzia’s en de deportatie wordt in schoolboeken niets uitgelegd.
Hoe kan dit beter? In een volgend blog meer daarover!
4 reacties
Misschien is het in dit opzicht ook interessant om het educatief materiaal van instellingen te bestuderen. Natuurlijk betreft het dan die instellingen die ‘verhalen ‘ over tweede Wereldoorlog. In principe zouden zij de lesboeken moeten verdiepen maar lukt dat ook? En welke criteria hanteren we dan?
Het landoorlogsregelment legde toen vast dat de bezette landen zoveel mogelijk met de bezetter mee moest werken om het normale leven opgang te houden. Men mocht uiteraard niet mee werken met Joden vervolging. De instructie was ook vastgelegd door de vertrokken regering. Logisch dat men lang heeft meegewerkt
Mooie tekst. Heb je contact met Marc van Berkel, bijzonder hoogleraar Holocausteducatie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen?
Duidelijkheid hoort er te komen wie een collaborateur is en wie niet en hoe hier mee om te gaan.
Hoe om te gaan met familie- en vriendenrelaties die collaborateur zijn.
Hoe om te gaan met haat tegen een heel volk in plaats van tegen een individu.
Tijdens de oorlog staat vrijwel ieder individu, maar ook de overheid en haar ambtenaren en allerlei organisaties en op verschillende niveaus voor een keuze: accommoderen, collaboratie of verzet.
Collaboratie is het vrijwillig meewerken of steunen of helpen van de vijand/bezetter, of spioneren voor of zich keren tegen de eigen regering. Soms lijkt het voor de buitenwereld op samenwerking, maar is het een dekmantel voor verzet. Wanneer mensen het vuile werk van de vijand/bezetter opknappen, wordt een grens overschreden.
De motieven variëren. Sommige collaborateurs steunen de vijand/bezetter omdat zij zich identificeren met de ideeën van de vijand/bezetter. Anderen helpen de vijand/bezetter om persoonlijk voordeel te behalen. In sommige gevallen is het niet zwart-wit maar bevindt het zich in de grijze zone.
Moreel (en ook strafrechtelijk) is er een verschil tussen gereserveerdheid, nalatigheid, favoritisme, medeplichtigheid en doelbewuste uitvoering. Duidelijkheid wat onder wat valt is nodig.
Soms mogen omstanders het onrecht niet aanschouwen en zijn ze moreel verplicht om in actie te komen en in te grijpen. Het lot van anderen wordt opgelegd door de omstanders. Geen apathie, maar opkomen voor de slachtoffers. Wat je niet wil dat jou geschiedt, doe dat ook de ander niet.
Ik denk dat er tijdens een bezetting tussennuances zijn van goed naar kwaad. En het is niet zo dat een persoon altijd maar in één nuance blijft. Iemand kan bijvoorbeeld beginnen met kwaad en eindigen met weerstand. De meeste mensen vallen in de groep van wegkijken, meegaan, zich aanpassen, de tijd doorkomen, overleven.
Nuances ladder:
• Goed
• Het plegen van verzet
• Hulp- en ondersteuningsdiensten verrichten voor het verzet
• Niets doen
• Wegkijken
• Faciliteren van de vijand/bezetter
• Medeplichtige met de vijand/bezetter
• Sluit zich aan bij de vijand/bezetter
• Oorlogsmisdaden plegen
• Kwaadaardig
In de Tweede Wereldoorlog werd driekwart van de joden in Nederland vermoord en blijkbaar konden we ze niet beschermen. Hoe kon dat, hoe kon dit gebeuren? Kunnen we hier een antwoord op vinden of blijft het een vraag die ons bezig houdt. En hoe hadden we dit kunnen voorkomen?