Twee maanden na mijn eerste bezoek aan het Nationaal Archief ga ik in mijn eentje met de trein op een stedentrip naar Praag. Het is mei 2003.
Het bezoek aan het archief was niet meegevallen. Een medewerker had me eerst even apart genomen om me te vertellen wat over mijn opa in het archief te vinden was. In mijn aanvraagbrief had ik de summiere informatie gedeeld die ik van mijn ouders had gehoord over het verleden van Bas Maan. Dat hij waarschijnlijk in Rusland had gevochten en lid was van de NSB. Het dossier bleek veel meer te omvatten. Vage vermoedens hadden plaatsgemaakt voor zekerheid: mijn opa was niet een beetje fout geweest in de oorlog, maar heel erg.
In de trein op weg naar Praag heb ik alle tijd om na te denken, terwijl ik staar naar het voorbijglijdende landschap.
Maar mijn gedachten zijn niet alleen bij mijn opa. Mijn eigen leven houdt me ook bezig. Ik ben 27 en loop met prangende vragen rond over mijn toekomst. Ik weet niet goed wat ik wil, maar begin te verlangen naar duidelijkheid. Vastigheid of vrijheid: een terugkerende dilemma. In mijn werk als beslismedewerker op asielaanvragen bij de IND ben ik niet gelukkig. Ik zit eraan te denken het onderwijs in te gaan.
Even weg naar een mooie historische stad leek me prettig, maar zo ben ik heel erg teruggeworpen op mijzelf en alle verwarrende tegenstrijdigheden in mijn hoofd en hart.
Eenmaal in Praag word ik gegrepen door de geschiedenis die uit alle poriën van de stad vloeit. Ik koop het boek Judge on Trial van Ivan Klíma. Klíma schrijft over de jaren waarin Praag gebukt ging onder het communisme. Het is een boek vol morele dilemma’s, menselijk falen, machteloosheid. Hoe goedbedoelende mensen vermalen worden door een meedogenloos systeem.
In het boek loopt het ene onderdrukkende totalitaire regime, het nazisme, naadloos over in het andere. Dat mijn eigen opa als SS’er vocht in Rusland tegen de communisten voelt als wrange ironie.
Ik bezoek de Joodse begraafplaats en de synagoge. Ook dit voelt met mijn opa’s verleden in mijn achterhoofd – een verleden dat veel schuldiger bleek te zijn dan ik dacht – heel dichtbij.
De stad, het boek, het alleenzijn en het oorlogsverleden van mijn opa stemmen me melancholisch en droef. Om mezelf iets te doen te geven, maak ik veel foto’s. Ik dwaal als toeschouwer door het verleden en het heden. Op mijn dwaaltocht door de stad stuit ik op een monument. Het kunstwerk is gemaakt als herinnering aan de slachtoffers van het communistisch regime. Het laat zien hoe een totalitaire, onderdrukkende staat een mens letterlijk kapot maakt.
Er staan zeven mannelijke figuren. De voorste figuur is nog ‘heel’. Naarmate het proces van onderdrukking voortschrijdt, blijft er steeds minder van hem over. De mens gaat fysiek en geestelijk stuk door censuur, geheime politie, verraad, wantrouwen, onvrijheid. Trefzeker gaat het individu ten slotte ten onder.
Het lijkt alsof de tijd, die in deze stad geen grenzen kent, hier tot stilstand komt en me recht in het gezicht staart. Het is niet zomaar het abstracte verleden, zoals ik het gewend was te onderzoeken tijdens mijn studie. Nu is het persoonlijk geworden. Dit gaat over de menselijke conditie waarin zoveel tragiek zit, mijn opa, mijn verbondenheid met hem en ik zelf, in het wurgende nu waarin altijd maar keuzes gemaakt moeten worden. Dat alles door elkaar.
Die avond ontmoet ik wat leeftijdsgenoten in een café en lijkt alles weer een stuk luchtiger en vrolijker. Onbewust neem ik een besluit. Ik wil het kunnen loslaten, deze zwaarte van mij afschudden. Opgewekt mijn eigen toekomst aangaan. Mijn opa en dit ingewikkelde verleden zullen moeten wachten. Tot het juiste moment er is, als er genoeg ruimte in mijn hoofd is en ik sterk genoeg in mijn schoenen sta om hem in de ogen te kijken.
Het boek van Ivan Klíma blijft liggen in de trein naar huis, wachtend op een andere lezer.