De film The Zone of Interest biedt geen nieuwe inzichten, ook al krijgen we veel inkijkjes in het kwaad. Achter elkaar gaat het door. Maar het leidt tot vervreemding. Het is niet de banaliteit van het kwaad dat aan ons wordt getoond, het is vooral de absurditeit.
We zien hoe Rudolf Höss, de kampcommandant van Auschwitz, tijdens het vissen een kunstgebit uit het water pakt en hoe een hele golf as komt aandrijven. Als er een feestje wordt gegeven in de tuin van zijn huis zien we op de achtergrond de schoorsteen van het crematorium roken. We zien het zoontje van Höss in zijn kamer spelen en op de achtergrond horen we dat een gevangene een doodvonnis krijgt. De vrouw van Höss verwelkomt haar moeder en geeft een rondleiding door de tuin. Haar grote trots. Lachend vertelt ze dat haar man haar de koningin van Auschwitz noemt.
Iedereen kan een dader zijn
Alles wat we zien en horen, is even afschuwelijk. Deze mensen bieden ons niets waarmee wij ons kunnen en willen identificeren. Door de geluiden uit het kamp worden we er voortdurend aan herinnerd in welke ‘zone of interest’ de film zich afspeelt. De Holocaust is onontkoombaar aanwezig. In die bijna onverdraaglijke aanwezigheid wekken de hoofdfiguren in het verhaal slechts weerzin op.
Zou het niet beter zijn geweest ons mee te nemen in het leven van Höss en zijn vrouw voordat hij als kampcommandant in Auschwitz terechtkwam? Zodat we weten welke keuzes en gebeurtenissen in zijn leven hem daar hebben gebracht? Met welk doel worden wij in het leven gezogen van de daders? Regisseur Jonathan Glazer zei in een interview dat de film voor hem vooral gaat over het nu. “For me, this is not a film about the past. It’s trying to be about now, and about us and our similarity to the perpetrators, not our similarity to the victims.”
Wij zijn allemaal (potentiële) daders, wil hij ons meegeven.
Als dit het doel was van de film dan vraag ik me af hoe Glazer zich dat voorstelt. Als Hedwig Höss lachend over zichzelf praat als de koningin van Auschwitz dan voelen we geen gelijkenis. We zitten de daders volledig op de huid maar kruipen niet ín hun huid en ook niet in hun hoofd. We zien hun onverschilligheid. Maar confronteert dat ons met onze eigen onverschilligheid? Zien we daarin ons eigen gedrag gereflecteerd? Het doel van de film wordt volgens mij niet bereikt, omdat de boodschap niet binnen kan komen. De werkelijkheid die ons in de film wordt voorgeschoteld is daarvoor te absurd, te grotesk, te weinig invoelbaar.
Het valt me vaker op dat de fascinatie in films en boeken uitgaat naar de meest prominente, opvallendste vertegenwoordigers van het kwaad: de leiders, de geweldplegers, de kampcommandanten.
Banaliteit
Toen Hannah Arendt schreef over de banaliteit van het kwaad als een vorm van gedachteloosheid, bracht ze het kwaad dichterbij. Maar net als Adolf Eichmann, de man die centraal staat bij Arendt, is de figuur Rudolf Höss niet bepaald geschikt om hiervoor symbool te staan. Beide daders zijn niet gedachteloos in het kwaad gerold, maar waren in hun sleutelposities de ontwerpers ervan. Zij zaten op cruciale plekken waar ze door hun beslissingen en inzet de uitvoering van de Holocaust en daarmee het lot van velen konden bepalen. In de film zien we dit duidelijk gebeuren als Höss bespreekt hoe het moorden efficiënter kan plaatsvinden.
Willen we daderschap zien door de ogen van gewone mensen met wie we ons kunnen identificeren, zodat we dichterbij de dader in onszelf kunnen komen? Dan is het misschien beter weg te blijven van Auschwitz en van mensen zoals Rudolf en Hedwig Höss. In het hart van het kwaad heerst alleen duisternis. In die zwarte nacht valt geen moraal voor ons te halen. Er is daar alleen de beklemming van een niet te bevatten ónwerkelijkheid.
In de documentaire Broertje is Verdwaald horen we het verhaal van Holocaust-overlevende Leonie Wesly. Zij, haar ouders en haar broertje probeerden te ontsnappen aan de nazi’s door onder te duiken: haar ouders samen op één adres, Leonie en haar jongere broertje Léon op een ander adres. Leonie maakte tijdens de onderduikperiode mee dat de vierjarige Léon werd verraden en meegenomen. Terwijl zij zich schuilhield in de keuken, hoorde ze buiten het geschreeuw van Léon. Léon kwam niet meer terug, hij werd vermoord in Auschwitz. In de documentaire praat ze erover met beheerste emotie.
Totdat ze op de plek staat waar haar ouders haar broertje voor het laatst zagen, vlak voordat ze van elkaar gescheiden de onderduik in gingen. Daar breekt ze.
“Heel mijn leven moet ik iedereen proberen te begrijpen, begrijpen, begrijpen, begrijpen. En dat doe ik ook en dat is ook belangrijk. Maar nu ik hier zo sta, ben ik gewoon potdikkie hartstikke kwaad. Hoe kunnen mensen andere mensen zoiets aandoen? Hoe kan dat?”
De daderwereld blijft gesloten
De waarom-vraag blijft in de documentaire in de lucht hangen: erkend wordt dat het een onmogelijk te beantwoorden vraag is. Waarom mensen elkaar dit aandoen, is van een afstand gewoonweg niet te begrijpen. Het roept voornamelijk woede op en onbegrip.
The Zone of Interest is een vernuftig gemaakte film waarin vooral de geluiden van Auschwitz door merg en been gaan en we ruim twee uur lang meelopen met een stel daders. Het is voor iedereen vanaf het begin duidelijk dat we naar daders kijken. Maar de opzet van de film suggereert ten onrechte dat we inzichten zullen krijgen, over de daders van toen en de dader in onszelf.
Aan het einde van de film zien we Rudolf Höss alleen in een gang staan. Hij hoort iets en kijkt op, staart in de verte. Een deur gaat open. Ineens zien we het Auschwitz van nu. Schoonmakers maken het kamp gereed voor bezoek. Ze gaan de gaskamer in, vegen de boel aan en stoffen de verbrandingsoven af. Ook dit is absurd. De Holocaust als verstilde en opgeschoonde plek waar bezoekers proberen te ervaren hoe het wás. Dat is een even vervreemdend beeld als het zien van de Holocaust door de ogen van kampcommandant Höss. In beide werelden lukt het ons niet de daders te benaderen en het verleden te doorzien. In het Auschwitz van nu is het huis van Höss geen onderdeel van de bezichtiging. Bezoekers kunnen barakken zien, onder de boog lopen met daarop Arbeit macht frei. Maar het huis dat in de film centraal staat, is niet toegankelijk. De wereld van de daders blijft gesloten.
In deze laatste momenten van The Zone of Interest schuiven de verschillende tijden langs elkaar en lijken ze elkaar te raken. Worden wij gezien door Höss, zoals wij naar hem kijken? Voelt hij onze aanwezigheid, ons oordeel, alsof hij een korte blik kan werpen in de toekomst? Maar zijn lege ogen zien niets. Even later draait hij zich om en loopt de trap af. Hij zit opgesloten in zijn tijd. Zoals wij onvermijdelijk vastzitten in de onze.
3 reacties
Ik heb de film twee weken geleden gezien in het Filmhuis in Leiden. Het was heel stil in de zaal. De film maakte grote indruk. Ik vond het aangrijpend hoe bizar het werkt met hen die ‘blind’ hun werk uitvoerden. Hoe naar bouwtekeningen werd gekeken voor een oplossing voor efficiëntie qua crematieproces enz. Ook het schoonmaken van de laatzen van Höss vond ik een aangrijpend moment. Werk en privé worden ‘goed’ gescheiden. Ik interpreteerde de schoonmakers van de ruimten van Auschwitz ook als hen die ‘blind’ hun werk doen. Ze poetsen elke dag de zelfde ramen. Wie ziet dan nog het leed van achter die ramen? Ik wist al en ik geloof dat we onszelf als mensheid niet kunnen vertrouwen. Zou ik ook ‘blind’ mijn werk doen? Ik hoop van ganser harte dat ik helder zicht heb als we ooit in oorlog raken.
Prachtig geschreven, Marjonne. En een uitdaging om de film te gaan zien. Ik had er nog niet toe besloten. In dit geval wilde ik eerst recensies zien. Zoals de jouwe.
Heel mooi stuk, dat me nieuwe inzichten oplevert!