Rancune

In het opnieuw uitgegeven essay ‘Het nationaal-socialisme als rancuneleer’ schrijft Menno ter Braak in 1937 onomwonden over NSB’ers dat het ‘half-beschaafde’ kleinburgers zijn. Mensen die net genoeg beschaving in huis hebben om zich te kunnen verdiepen in politiek – of om een artikel te lezen waarin verwezen wordt naar Piet Hein – maar onbeschaafd genoeg om zich door leugens en propaganda te laten bedotten. Daarbij laten zij zich hoofdzakelijk leiden door ressentiment. Wrok. Haat zelfs. 

Deze kleinburgers zijn volgens Ter Braak teleurgesteld over de gelijkheid die hen was beloofd door de democratie en de politieke leiders die dit systeem vertegenwoordigen.  

Rancuneleer van Menno ter Braak

Het betoog van Menno ter Braak sluit goed aan bij de lessen die ik op de middelbare school kreeg over het fascisme als anti-ideologie. Maar het staat haaks op nieuwe inzichten die onderzoekers inmiddels hebben verwoord in academische studies. Dat dit essay van Ter Braak weer als relevant wordt gezien en dat zijn analyse door Bas Heijne wordt overgenomen bij duiding van actuele politieke ontwikkelingen zegt wel wat.

Het zegt iets over de hardnekkigheid van dit oordeel. Het zegt ook iets over hoe langzaam academische inzichten doorsijpelen naar het publiek. En hoeveel prettiger het is om terug te grijpen op een simpele maar pakkende analyse. Het zegt iets over de nog altijd hautaine blik waarmee we kijken naar aanhangers van fascisme, toen én nu. De blik die afstand creëert. Want natuurlijk laten wíj ons niet leiden door wrok. Wíj zijn staan daarboven. Wij hebben geen kleinburgerlijke gevoelens. Het zijn onbehoorlijke anderen die zich met een gebrek aan innerlijke beschaving door negatieve emoties laten leiden en achter de lokroep van extreemrechtse rattenvangers aangaan. 

Bij het lezen en horen van dit alles schiet natuurlijk deze gedachte door mijn hoofd: hoe zat dat bij mijn opa? Herken ik hem hierin? Was hij een kleinburgerlijke man die handelde vanuit rancune?

Toen Bas Maan in 1934 lid werd van de NSB had hij het vrij aardig voor elkaar. Hij was op dat moment twee jaar getrouwd. Een huwelijk uit liefde waar inmiddels al twee kinderen uit waren geboren. Hij had een eigen huis en een tuinbouwbedrijf in Monster, verkregen met hulp van zijn vader. Er waren wel zorgen vanwege de crisis, ook in de tuinderij. Maar deze zorgen zullen niet heel anders of erger zijn geweest dan de zorgen die de meeste Nederlanders hadden in die tijd. In de familie speelde politiek tot dan toe geen rol, behalve misschien tijdens de borrelpraat. Actief lidmaatschap van een politieke partij was een noviteit. 

De Manen kwamen oorspronkelijk uit Vlaardingen. Generaties lang bracht de familie vissers en boeren voort. Door de week hard werken, ’s zondag in de kerk: een klassiek patroon dat door mijn opa ook zo werd nageleefd. Is dat een omgeving waarin hoop en verwachtingen leefden rond idealen als gelijkheid en een sterk geloof in de waarden van de democratie ? Hoge verwachtingen die in de crisisjaren om konden slaan in ressentiment? En waar hadden zij die democratische waarden en ideeën dan geleerd moeten hebben? 

Wie weet is dát de kern van de zaak. Misschien is het bij mensen zoals mijn overgrootvader en opa een gebrek aan dergelijke waarden, idealen en ideeën geweest, waardoor zij het gevaar niet zagen van het nationaalsocialisme. Misschien hoorden zij in de woorden van Mussert alleen een oplossing voor de problemen die ze om zich heen waarnamen. De oplossingen die het fascisme bood, pasten in hun belevingswereld. Ze werden aangesproken in een mentaliteit waar zij aan gewend waren: niet lullen, maar poetsen. En de consequenties van de keuze voor deze ideologie konden worden afgedaan als luxe-gezeur.

Het is dit simplisme in het politieke denken en het politieke bedrijf waarover Menno ter Braak zich overigens ook druk maakt. Dit simplisme sluit aan op de half-beschaafde mens: het product van democratisering en emancipatie. De paradox die Ter Braak beschrijft is dat door de emancipatie, als onderdeel van het democratische ideaal, een groep mensen politiek actief wordt die vatbaar is voor rancune. Die rancune zullen ze gebruiken om het democratische ideaal om zeep te helpen.

Gelijkheid als leidend democratisch principe, zoals Ter Braak het beschrijft in zijn essay, was in de levens van mijn voorouders nauwelijks aan de orde. In het gezin was vader de baas. Mijn overgrootvader was een ondernemer die voor zijn zonen de toekomst bepaalde. Naar vrouwen werd niet geluisterd, behalve als het om huishoudelijke zaken ging. Kinderen moesten gehoorzamen en gedisciplineerd worden. Op zondag in de kerk was de dominee de autoriteit waar je naar luisterde.

Het idee van inspraak voor allen en evenveel rechten voor iedereen leefde niet bepaald in deze traditionele omgeving, niet vóór de oorlog en ook niet erna. Het werd helemaal niet raar gevonden dat de één meer te zeggen had dan de ander, alhoewel het bij de regels van het spel hoorde dat je daar over mopperde. Waarom zouden de verhoudingen op het wereldtoneel en in de politiek anders liggen? Lag het niet voor de hand dat ook daar een sterke mannelijke leider de touwtjes in handen nam?

Menno ter Braak begint zijn essay met een anekdote:  “Het staat mij nog altijd levendig voor den geest, hoe ik enkele jaren geleden van een bekend gewezen diplomaat in een toevallig gesprek op een toevallige vraag: ‘Bent u van mening, dat het nationaalsocialisme in Nederland een werkelijk gevaar is?’ het volgende antwoord kreeg: ‘Welnee, mijnheer, het nationaalsocialisme, dat is een troepje raté’s!’ 

Dit troepje raté’s, oftewel mislukkelingen, waartoe een deel van mijn familie behoort, vertelde na de oorlog, als zij al praatten over hun keuze, dat zij gedreven werden door angst voor het communisme. Ook mijn vader legde me dit zo uit toen ik hem vroeg naar de motieven van mijn opa. Opa had in Rusland gevochten, waarmee hij had bewezen zijn anticommunisme niet alleen met de mond te belijden, hij had er zelfs zijn leven voor gewaagd. Dat was het verhaal dat in onze familie werd verteld.

In de podcast ‘De schrik van Roden’ legt voormalig NSB’er Jacob Luitjens eveneens uit dat het communisme de belangrijkste reden was bij zijn keuze voor het nationaalsocialisme. Het probleem bij deze motivatie is dat het na de oorlog een vaak verteld en makkelijk herhaald verhaal werd, omdat het ex-NSB’ers goed uitkwam anticommunisme te benadrukken. Tijdens de Koude Oorlog was iedereen gewend in het communisme het grote gevaar te zien. Mensen die zich tegen dat gevaar verweerden, in het heden en het verleden, konden op sympathie rekenen.

Door dit als belangrijkste motief aan te dragen, probeerden de ‘landverraders’ nog enig begrip op te wekken voor hun keuze. Er zit ongetwijfeld een kern van waarheid in. De NSB liet op propagandaposters meer dan eens weten dat de keuze Mussert of Moskou was. Maar het valt toch moeilijk te geloven dat tuinders uit Monster in de jaren van 1934 tot 1945 actief waren bij de NSB voornamelijk vanwege angst voor het communisme?

Rancune en angst. Beide emoties lijken niet afdoende om te begrijpen wat er is gebeurd, vooral omdat ze uitgaan van het negatieve en het reactionaire. Terwijl we inmiddels weten dat in het fascisme ook hoop zat op een betere wereld, een ideologie voor jonge mensen die een nieuwe wereld wilden scheppen. In zijn verhoor na de oorlog zei mijn opa dat hij iets had willen doen tegen ‘sociale misstanden’.

Menno ter Braak: “Al is het dwaasheid om de invloed van misstanden en crisis op de ontwikkeling van nationaalsocialisme te ontkennen, het is zeker dwazer in misstanden en critici zijn oorsprong te zoeken.” Volgens Ter Braak zullen de burgers die zich laten leiden door ressentiment desnoods misstanden creëren om hun ressentiment te kunnen rechtvaardigen. Een vrij klassiek geval van kip en ei. We zullen nooit weten of Ter Braak hierin gelijk had. Het nationaalsocialisme kwam nu eenmaal op in een tijd van crisis en armoede.

Een terugkerend element in de analyse van Ter Braak blijft het fundamentele onbegrip voor mensen die democratische waarden afwijzen en die niet uit zijn op verbinding. Ter Braak ziet niet in dat die afwijzing niet alleen voortkomt uit ressentiment, maar ook, of misschien wel juist, uit een geloof in een betere wereld: de fascisten stellen een ander ideaal tegenover het democratische ideaal.

In het jaar dat Menno ter Braak zijn essay schreef, radicaliseerde de NSB. Steeds meer werd de ‘volkse’ lijn van Hitler-Duitsland gevolgd, terwijl Mussert aanvankelijk in Mussolini zijn voorbeeld had gezien. Door deze koerswijziging werden raszuiverheid en antisemitisme kenmerkend onderdelen van de NSB. Daarmee stootte de NSB mensen van zich af en raakte veel leden kwijt.

Eind jaren dertig ontwikkelde de NSB zich tot een steeds kleinere en extremere beweging. We zien dit ook terug in de verkiezingsuitslagen. In 1937, twee jaar na het grote electorale succes bij de Statenverkiezingen, behaalde de NSB bij de Tweede Kamerverkiezingen nog maar 4% van de stemmen: de helft minder dan in 1935. In 1939 was dat nog verder gedaald. De NSB kreeg bij de gemeenteraadsverkiezingen nog niet eens 1% van de stemmen. Mensen waren massaal afgehaakt.

Maar niet het gezin Maan. Het tegendeel gebeurde: mijn opa werd actief als blokleider. Zijn jongere broers werden ook lid en kregen een nationaalsocialistische opvoeding. Als de NSB radicaliseerde, dan radicaliseerde mijn opa mee. Hoe dit radicaliseringsproces bij gewone NSB-leden precies verliep, is grotendeels nog onbekend.

Wil je mail bij een nieuw verhaal?

Vul dan je e-mailadres en naam in. Je kunt altijd weer uitschrijven.

2 reacties

  1. Ik denk dat je gelijk hebt dat de opvatting dat fascisme iets is voor ‘een troepje raté’s’ wel wat te simpel en denigrerend is. Tegelijkertijd denk ik dat angst voor het communisme destijds net zo goed mogelijk was als de irreele angst voor Klaus Schwab, het WEF en de bloeddorstige elites – zoals die nu gevoed wordt door Baudet c.s. – dat nu is.

    En:

    ‘Wat waarheid is in het algemeen, is leugen in het bijzonder’ zei Multatuli. ????

  2. Iedere discussie over MtB’s ‘…rancuneleer’ zal mij interesseren. Menno ter Braak was en is voor mij een grote held. Ik las het pamflet in 1979-1980 geïntrigeerd door het interbellum aan het eind van mijn mid.school (maar niet voor mijn literatuurlijst, het is ook geen ‘literatuur’) als kopie van een CvW uitgave en herlas het in 2016. Wat me vooral is bijgebleven is de moeizame schrijfstijl. Belangrijker is natuurlijk de boodschap”. Wat was er, helaas, veel herkenbaar in 2016. Ik wil bij wat Marjonne schrijft, een kanttekening maken bij de rol van de sociale stratificatie waaruit Hitler en Mussert werden beschouwd. Het was ‘doctor’ Ter Braak die van een gewezen diplomaat had gehoord over ‘ratés’. Kortom 2 personen die in het dagelijkse leven zelden tot nooit in gesprek waren met ‘gewone mensen’. Het lijkt dat ik meen dat Ter Braak een zwak startpunt had, maar ik denk dat er meer speelde. En vooral denk ik dat hij fascisme scherp zag en terecht tot handelen overging.
    Fascisme maakt gebruik van ressentiment, toen en nu. Fascistische leiders zijn daar handig in. Zij zien waar mensen te vinden zijn die een ‘grudge’ hebben. Mensen die vinden mislukt in iets te zijn en die menen dat anderen daar schuldig aan zijn. Maar niet zo maar een ‘grudge’, het moet eentje zijn die breed gedragen wordt. De gaswinning in Groningen voldoet daarom niet, wel ‘buitenlanders’ en Corona maatregelen. En fascistische leiders misbruiken die massa’s voor hun politieke gewin.
    Wanneer je verder gaat met je grootvader Marjonne, zou kunnen kijken naar de sociale stratificatie waar jouw grootvader uit voortkwam bevond (je schrijft zelf over ‘boeren en vissers’). Welke rol speelde die? Was die in beton gegoten? De ‘kleine luyden’ van Abraham Kuyper? Ook hier moet ik denken aan de mooie woorden van Bram Peper over de maatschappelijke sfeer van 1957 toen hij aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam ging studeren: “Van een volle democratie, zoals we die nu kennen, was nog geen sprake. Gestolde gezags- en gedragsverhoudingen. Een bazen- en knechtensamenleving” (Hollands Dagboek, NRC Handelsblad, 13 november 1999).
    Verwant aan het voorgaande is het geloof waarin jouw grootvader werd grootgebracht. Was dat misschien de gereformeerde kerk? Ik doe een ‘educated guess’. In hoeverre speelde dat geloof of een andere een rol?
    Tenslotte zou ik ook kijken naar het opleidingsniveau. Van jouw grootvader, van zijn sociale omgeving. Ook dat lijkt mij relevant.
    Ik lees hier t.z.t. graag meer over. In het kader van ‘full disclosure’ nog het volgende. In mijn familie had je ‘oom Wally’. Al vrij vroeg werd hij lid van de NSB, klom hij op tot districtleider en werd na de oorlog berecht en veroordeeld. Op het internet is hij makkelijk terug te vinden. Ik heb hem nooit ontmoet en mijn familie was en is te klein om over hem veel te hebben gehoord. Ik durf wel bepaalde inschattingen te maken in het kader van de drie hierboven genoemde aspecten (sociale stratificatie, geloof en opleidingsniveau) over de redenen waarom hij voor het fascisme koos.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Wil je mail bij een nieuw verhaal?

Vul dan je e-mailadres en naam in. Je kunt altijd weer uitschrijven.